Op een vrijdag in juni reisde ik af naar de ‘outskirts’ van Friesland. Vriendlief ging daar namelijk een tijdrit rijden en stelde mijn aanmoedigingskwaliteiten op prijs. Ikzelf, toen sinds 1,5 jaar een wierenhobbyist, was wel benieuwd naar hoe zo’n wedstrijd er aan toe ging. Dus daar stond ik, om precies 20:21 uur in een tochtige Friese bocht in de ‘middle of knowwhere’ mijn lief toe te schreeuwen alsof mijn leven er van af hing. Ik knipperde met mijn ogen en weg was hij.
Ik besloot een stukje langs het wielerparcours te lopen. Ik keek mijn ogen uit. Prachtige fietsen kwamen voorbij, de een nog duurder dan de ander. Sommigen stonden in een tacx in de berm, te zuchten onder het gewicht van rood aangelopen berijders met geconcentreerde blik. Tussen twee openslaande autodeuren in zag ik een paar witte billen opdoemen. De eigenaar van dit achterwerk was op zijn dooie gemakje zijn zaakje aan het insmeren. Ik liep door en naderde de finish. Nog geen twee meter voor mij ging een wielrenner vol in de ankers om vervolgens over zijn stuur zijn laatst genuttigde maaltijd eruit te gooien. Weer liep ik snel door. Ondertussen scheurde een vrouw voorbij, met in haar wiel een jongeman met zeer glimmende benen. Omdat zijn benen plakten aan de wind kon hij haar niet inhalen.
Toen ik bij de eindstreep aankwam zag ik in de verte mijn lief aan komen. Op zijn ‘normale’ racefiets met open wielen klopte hij net voor de streep een renner op een supersonische tijdritfiets met een geschatte waarde van 8.000 euro. Die keek niet blij. De rest van de avond had mijn vriend een glimlach van oor tot oor. Hij had zijn persoonlijke record verbeterd ѐn twee concurrenten ingehaald. Ikzelf was ook in mijn sas; wat een schouwspel was het daar in het Friese land waar de wind plakt aan geoliede benen.